1. Feiten
Een Nederlandstalige klager had tegen Nationale Dienst voor Promotie van Kinderartikelen NV (hierna NDPK) in het Nederlands een klacht ingediend bij de GBA. NDPK is een private onderneming met zetel in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Op 8 oktober 2019 verzocht de Geschillenkamer de Inspectiedienst om een onderzoek te verrichten. Tijdens het onderzoek contacteerde de Inspectiedienst NDPK en correspondeerden zij in het Nederlands. Op 28 januari 2020 bezorgde de Inspectiedienst zijn Nederlandstalig verslag aan de Geschillenkamer. Op 20 april 2020 besliste de Geschillenkamer dat het dossier gereed was voor behandeling, bezorgde zij aan de klager en NDPK een kopie van de klacht en het verslag van de Inspectiedienst, en deelde zij hen conclusietermijnen mee.
Op 8 en 20 mei 2020 verzocht de raadsman van NDPK “om het dossier voortaan in het Frans te behandelen, aangezien de belangrijkste contacten en verantwoordelijken bij de verwerende partij Franstalig zijn”.
In haar bestreden beslissing 04/2021 van 27 januari 2021 wees de Geschillenkamer dat verzoek echter af. Ze baseerde zich daarvoor op artikel 57 van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna WOG), dat bepaalt: “De Gegevensbeschermingsautoriteit hanteert de taal waarin de procedure wordt gevoerd naar gelang van de behoeften die eigen zijn aan de zaak.”
De Geschillenkamer meende dat dat artikel aan de GBA een discretionaire bevoegdheid zou verlenen om de proceduretaal te bepalen rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak: “Met betrekking tot de vraag voor een Franstalige behandeling van de zaak verwijst de Geschillenkamer naar art. 57 WOG die de discretie van de Gegevensbeschermingsautoriteit (en de Geschillenkamer als orgaan ervan) omschrijft wat betreft de proceduretaal. Het staat de Geschillenkamer om die reden vrij om een taal van de procedure te hanteren die rekening houdt met de concrete omstandigheden van de zaak.”
Als concrete omstandigheden verwees de Geschillenkamer naar het feit dat (1) het onderzoek van de Inspectiedienst volledig in het Nederlands gevoerd was; (2) NDPK in de voorgaande fasen van de procedure geen bezwaar tegen het gebruik van het Nederlands als proceduretaal ingediend had; (3) de conclusietermijnen aan NDPK voldoende tijd en ruimte gaven om de nodige organisatorische maatregelen te treffen om haar verweer terdege voor te bereiden; (4) de klager en een groot deel van de betrokkenen wiens persoonsgegevens NDPK verwerkt, Nederlandstalig waren; en (5) NDPK met die betrokkenen in het Nederlands communiceert.
2. Standpunt van de GBA
De GBA meent dus dat artikel 57 WOG haar zou toelaten om discretionair de proceduretaal van een bepaalde zaak te bepalen. Op grond van dat artikel heeft zij op 7 januari 2021 een “Nota talenbeleid” aangenomen waarin zij haar “beleid” uiteenzet voor het taalgebruik door de partijen en de Geschillenkamer in procedures voor de Geschillenkamer.
De GBA stelt daarin dat ze zich zou kunnen beroepen op artikel 57 WOG, aangezien (1) de wet van 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken niet van toepassing is omdat de Geschillenkamer geen officiële rechtbank is, en (2) het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (hierna SWT) evenmin van toepassing zou zijn “vanwege de toepasselijkheid van de op de GBA toegesneden specifieke bepaling van artikel 57 van de GBA-wet”.
3. Wettelijk kader over het taalgebruik in procedures voor de GBA
Het standpunt van de GBA is echter niet in overeenstemming met het wettelijk kader dat het taalgebruik in procedures voor de GBA regelt. Er moet daarbij bovendien een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds het taalgebruik van een partij naar de GBA toe en anderzijds het taalgebruik van de GBA naar een partij toe.